Jetje
Ze was de ‘Pup from Hell’. Het bruinwitte kwispelende hoopje bewerkelijkheid dat ruim 11 jaar geleden ons leven binnen huppelde. De fokker had haar in een vlaag van vergaande hoogmoed de naam ‘Zoraya Boleyn van Berkenstein’ gegeven en dat was beslist te veel eer voor onze hooligan van 2 kilo. Dus het werd Jet. ´Van Drakenstein’, wat ons betreft. Zindelijk worden vond ze een ingewikkeld concept dat ze theoretisch wel begreep, maar als ze even wat leukers te doen had (vaak) dacht ze: nou, hier dan maar. Kan best. Tot ver in haar eerste jaar. De eerste week bij ons thuis slaagde ze erin drie keer in de vijver te donderen en geen enkele zwemreflex te tonen, wat toch wel voor enige onrust zorgde. En lénig! Man o man, ongelooflijk. Wij hebben nooit kunnen achterhalen hoe ze als klein pupje erin slaagde om boven op de tuintafel te klimmen en daar, gezeten op de zaterdagkrant, diep vergenoegd de leesbril van meneer B te verorberen. We hebben hem nog, die bril, vol met knaagsporen van Jetjes melktandjes. Evenmin is het mysterie ooit opgelost van de biefstukken die helemaal achteraan op het aanrecht lagen te ontdooien en toch echt verdwenen waren. Op wat restjes van de verpakking na. ( “Mam, wat eten we?” “Hoezo lieverd?” ”Nou, geen biefstuk, namelijk”) Vertederd keken we toe hoe ze, vol levenslust door de tuin denderde, woest schuddend met haar zogenaamde prooi, een of andere voddige lap. Een lap die bij nadere bestudering mijn splinternieuwe BH bleek te zijn. Ook afstandsbedieningen hadden haar bijzondere belangstelling en dat liep nooit goed af. Nadat ze die van de ziggo-box naar de filistijnen had geholpen en een koerier een nieuwe had geleverd trof ik B gefrustreerd vloekend aan bij Jetjes mand, waar ze genietend op het verse exemplaar lag te kluiven. De eerste kampeervakantie met Jet was ook een belevenis op zich; Jetjes gewoonte om een gedekte tafel als het signaal te zien om zich ook op een stoel te hijsen en gezellig mee te eten werd niet echt door andere campinggasten begrepen, noch gewaardeerd. Onbegrijpelijk natuurlijk. Vast zetten aan een lange lijn bood ook al niet echt soelaas want dat werd onvermijdelijk een potje mikado met de tentpalen. En altijd even ontroerend dommig kijken, zodat je onherroepelijk weer ter plekke smolt.
Ze is er niet meer, onze Jet. Ze worden nooit zo oud als je zou willen. Of we nog een pootafdrukje wilden, als aandenken, vroeg de man van het dierencrematorium. Een tikje ontredderd en niet bij de les zei ik: “Nee dank u, dat hebben we bij mijn moeder ook niet gedaan.”
Sorry, mam.