Het kan erger

Voor mijn verjaardag kreeg ik kaartjes voor een voorstelling van Thomas van Luyn waarin de bezoeker een kijkje wordt gegund in het warrige brein van ADHD’er Thomas. Het zal voor mij niet echt een openbaring zijn, hooguit een feest der herkenning, al kwam de diagnose rijkelijk laat. Ik was het ‘overwegend onoplettende’ type en daarmee meer een last voor mezelf dan voor mijn ouders. Nu is het ook hartstikke erfelijk dus mijn ouders hadden als hoofdschuldigen sowieso geen reden om zich te beklagen. De basissschool heb ik met halfopen mond naar buiten starend doorgebracht, mijn hersens heel ver weg. Dat mocht. Meester Wiersma vroeg mij af en toe mijn mond dicht te doen, maar ik mocht rustig verder dromen, altijd met mijn gedachten ergens anders. Een eind vooruit of een eind achteruit, maar nooit in het hier en nu. De mindful-goeroes hadden een harde dobber aan mij gehad en ‘de kracht van het nu’, zoals dat in zelfhulp boeken heet was niet aan mij besteed. En nog steeds niet. Evenmin ben ik erg ‘in line met mijn purpose’ en dat schijnt wel te moeten, zo las ik in een zweverig magazine. Wie mij een beetje kent weet dat het hele begrip purpose sowieso niet op mij van toepassing kan zijn, maar dat terzijde. Ik word er regelmatig op gewezen dat mijn zelfbeeld, dat van iemand die van nature heel rustig is, van geen kant klopt en het zou maar zo kunnen dat ze gelijk hebben. De oorzaak is mijn broer, denk ik. Relatief was ik ongetwijfeld heel rustig. ‘Storm en onweer’ werd ie genoemd en dat was niet voor niets. Bruisend van levenslust denderde hij rond en zodra hij kon lopen was zijn vrijheidsdrang niet te beteugelen en liep hij ook meteen weg. Voortdurend. Achter de muziek aan, naar het bos, het water, tot wanhoop van mijn moeder. Hij nam alle buurtkinderen op sleeptouw en bedacht altijd iets wat de meeste volwassenen niet hadden kunnen voorzien. Bouwde vlotten en vertrok met een buurjongetje dat nog niet kon zwemmen voor de wind zeilend zover als hij kon komen. Terugvaren tegen de wind in was geen optie, uiteraard. Ouders en buren dodelijk ongerust, tot er een verlossend telefoontje kwam van een brugwachter 15 kilometer verderop: “Weet u dat uw zoontje hier is?”. Kortom, het valt reuze mee met mij, relatief. Ook al heb ik wel eens geprobeerd mijn moeder luider te zetten met de afstandsbediening, zet ik kopjes naast de tafel, zoek ik panisch naar de bril die gewoon op mijn hoofd staat en ben ik altijd mijn tas kwijt. Ook al neem ik vol verwachting plaats op de bijrijdersstoel als ik in mijn eentje op weg ben met de auto en kom ik (bijna) altijd te laat. Het kan erger, echt, geloof me.