Gijs, de Doktersfiets
Werdegang, heet dat tegenwoordig in hoogdravend interessantdoenerig Nederduits. De levensloop van iemand, maar in dit geval betreft het niet iemand, maar een fiets. Gijs. Gijs is de Batavouw vouwfiets van mijn tante Jikke en oom Piet zaliger. Hoewel zaliger niet de juiste uitdrukking is voor mijn tante, die stevige krachttermen niet schuwde. Tante Jikke was krap één meter zestig maar ging als een kerel tekeer tegen alle fratsen uit Den Haag die haar bestaan in het rustige Heerenveen en ommelanden bedreigden en dat waren er veel. Zo werd de gruttomaffia – op wiens gezag de waterstanden zo hoog moesten dat de provincie Friesland spoedig ten onder zou gaan aan de terugkeer van de malariamug – tot ver in het vagevuur vervloekt. Maar terug naar Gijs. De Batavouw was ergens begin jaren 70 het neusje van de zalm op dit terrein, samen met de Sparta ‘deelfiets’ (niet deelbaar, maar je kon hem wel délen met Iemand, uiteraard – let op het subtiele verschil). En ook ongelooflijk populair onder jonge tieners. Uiteraard kreeg ik geen Batavouw en ook geen Sparta: ik kreeg een ietwat lullige maar intens goedbedoelde goedkope kloon voor mijn verjaardag. Die allerberoerdst fietste.
Dus toen na het overlijden van tante, decennia later, het huis leeggeruimd moest worden begonnen mijn ogen te schtitteren toen ik in de berging een echte, hoogbejaarde Batavouw ontdekte. (en een soldeerbout, altijd al willen hebben). Vijftig jaar oud en behalve hier en daar wat roest mankeerde er niks aan. Wat me ter plekke ontroerde was het fietsslotje, een onooglijk klein schuifje dat je tussen de spaken schoof en dat door een kleuter nog wel onklaar gemaakt kon worden. Het blinde vertrouwen in de mensheid. Zo lief, zo jaren 70. “Wat moet je met dat oude ding,” vroeg mijn andere tante verbijsterd. “Dat is een Batavouw,” meldde ik plechtig. Dat zou genoeg motivatie moeten wezen. Alle fantasieën over hoe ik de Batavouw op zou knappen strandden natuurlijk op de werkelijkheid. Wel werd er druk gebruik gemaakt van Gijs. Want hij fietste nog steeds uiterst comfortabel. (“Batavus, hè, Heerenvéén,” zou tante zeggen) Meneer B. mikte Gijs in de kofferbak voor als hij in Amsterdam Zuidoost weer eens kilometers van zijn werkplek moest parkeren. En tijdens vakanties mocht hij samen met een nog aftandsere collega mee met dochter en schoonzoon, waarbij er geruzied werd over wie er “op Gijs mocht”. Want Gijs was nog altijd de beste. En inmiddels is Gijs qua carriere bezig aan de comeback van zijn leven. Want schoonzoon gebruikt hem niet alleen om met OV en fiets naar de praktijk waar hij werkt te rijden, hij rijdt er zelfs visites mee. Gijs, de doktersfiets. Mooier wordt het niet. Tante Jikke zou zó trots geweest zijn.